U bent hier
Open Vld, PS en de erfzonde van 60 miljard euro
Tussen 2000 en 2008 gooide regeringen gedomineerd door Open VLD en PS 60 miljard euro over de balk, schrijven N-VA'ers Johan Van Overtveldt en Steven Vandeput. 'Als gevolg van dit wanbeleid vallen besparingen meer dan ooit niet te vermijden'.
De openbare financiën van dit land komen maar niet onder de druk uit. Welke regering er na 25 mei ook aantreedt, ingrijpende nieuwe maatregelen zullen niet te vermijden vallen. Het gebrek aan structureel saneringsbeleid vanwege de regering-Di Rupo scherpte de problematiek van de Belgische publieke financiën nog verder aan. In een iets verder verleden schoot het beleid echter zo mogelijk nog meer tekort.
Het globale overheidstekort klokte vorig jaar af op 2,7 procent van het bbp terwijl de overheidsschuld slechts via eenmalige maatregelen (verkoop BNP Paribas Fortis, truc met Berlaimontgebouw) onder de 100 procent van het bbp kon gehouden worden. Een zware verantwoordelijkheid voor deze blijvend precaire toestand van de Belgische publieke financiën rust bij de regeringen die tussen 2000 en 2008 aan de macht waren, zeg dus maar Paars en haar varianten.
Het wel en wee van het zogenaamde primaire begrotingssaldo, zijnde het begrotingssaldo uitgezuiverd voor de rentelasten, staat daarbij centraal. In een ernstige analyse dient dit primaire begrotingssaldo centraal te staan daar de evolutie van de rente op die staatsschuld in hoge mate bepaald wordt door algemene internationale ontwikkelingen als bijvoorbeeld het beleid van de centrale banken. Het zijn vooral de overige uitgaven en de inkomsten waar bewindsploegen consequent kunnen op in werken.
Uitgangspunt van de analyse is de situatie geërfd door de eerste regering-Verhofstadt in 1999. Voor dat jaar kwam er een begrotingstekort gelijk aan 0,5 procent van het bbp op de tabellen. De rentelasten beliepen 6,9 procent van het bbp zodat er een primair surplus van 6,4 procent mocht ingeschreven worden. De eerste regering-Verhofstadt die aantrad in de loop van 1999 kon nog twee jaar het primair surplus vasthouden iets boven die 6,4 procent van het bbp maar nadien ging het gestaag bergaf tot er in 2008 nog een primair surplus restte gelijk aan 2,8 procent van het bbp met een absoluut dieptepunt van 1,7 procent in 2005. We stoppen de vergelijking in 2008 omdat vanaf dan de impact van de financiële crisis en de zware recessie te verstorend gaan werken.
Wat de wegsmelting van het primaire surplus in de periode 2000-2008 nog opmerkelijker maakte, was het gegeven dat de rentelasten continue daalden, vooral als gevolg van het wereldwijd gevoerde monetaire beleid. In 1999 beliepen de rentelasten verschuldigd op onze staatsschuld nog 6,9 procent van het bbp. Tegen 2008 was dat nog slechts 3,9 procent, niet omdat onze schuld gedaald was maar wel omdat de gemiddelde rente op de uitstaande schuld fors teruggelopen was. Het primaire saldo kromp omdat de uitgaven exclusief rentelasten stevig opliepen, namelijk van 43,2 procent van het bbp in 2000 naar 45,9 procent van het bbp in 2008. De belastingdruk bleef nagenoeg ongewijzigd over deze periode, namelijk 49 procent van het bbp. De toename van de uitgaven was ook niet het gevolg van een tegenvallende economie want over de periode 2000-2008 bedroeg de gemiddelde reële economische groei iets méér dan 2 procent.
Onder meer de aanrollende vergrijzingsgolf en het reeds hoge niveau van de overheidsschuld - eind 1999 klokte de overheidsschuld af op 119 procent van het bbp - verrechtvaardigden een continuering van het primair saldo bereikt in 1999. Commentaren van onder meer de Nationale Bank, de OESO en het IMF gingen trouwens allemaal in deze richting. Indien men het primair begrotingssaldo inderdaad had vastgepind op + 6,4 procent dan zou dat over het geheel van de periode 2000-2008 een verschil van 15,7 procent van het bbp hebben uitgemaakt. In euro van 2013 komt dit neer op een bedrag van afgerond 60 miljard euro. Bestendiging van het primair overschot op een niveau gelijk aan dat van 1999 zou er dus voor gezorgd hebben dat tegen 2008 de overheidsschuld ruim 15 procent punten lager zou gelegen hebben dan nu het geval was. België kwam eind 2008 uit op 93 procent overheidsschuld; indien men op de koers van 1999 was gebleven zou het schuldpercentage ruim onder de 80 procent afgevlagd zijn. Niet enkel had België dan meer ademruimte gehad tijdens de financiële crisis en de daaropvolgende recessie, het zou de situatie ook op de dag van vandaag grondig anders gemaakt hebben.
De regering-Di Rupo draagt een zware verantwoordelijkheid voor het onvoldoende wegwerken van het begrotingstekort en voor het onverantwoord opdrijven van de globale belastingdruk. Van 49,5 procent van het bbp in 2011 ging die naar 51,5 procent in 2013 of een toename van de fiscale druk met 8 miljard euro. De Paarsige regeringen voor de regering-Di Rupo dragen echter ook een belangrijke verantwoordelijkheid voor de blijvend precaire toestand van onze publieke financiën.